#1: Afrekenen met het aapje op mijn schouder
Amsterdam Country gaat over een vader die geen zoon mocht krijgen, maar het toch kreeg. Over een zoon die iemand is die er nooit had mogen zijn. Over een commune vol giftige mannelijkheid. In mijn maandelijkse nieuwsbrief neem ik jullie, de lezers, mee in mijn laatste jaar voor de verschijning.
Let op: op de website staat alleen de éérste editie, als voorproefje. Alle andere brieven uit Amsterdam Country, komen alleen via de mail. Schrijf je in om verder te lezen!
Goedemorgen, lieve mensen,
Voor sommigen zal het even schrikken zijn: ineens weer een nieuwsbrief van mij. Anderen (welkom!) hebben zich deze week speciaal hiervoor ingeschreven: brieven uit Amsterdam Country.
Het zit zo: ergens volgend jaar verschijnt mijn nieuwe roman Amsterdam Country bij Nijgh & Van Ditmar, de uitgeverij die ook mijn boeken De mensen die achterbleven, Spoetnik en Leve de koning uitgaf. Ergens tussen januari en maart moet ik mijn boek af hebben, en dan ga ik, samen met mijn uitgever, het circus in dat het proces is van een manuscript dat een boek moet worden.
Ik wil jullie graag meenemen in dit jaar. In het afmaken van de roman waar ik al sinds januari 2022 aan werk. In het opzetten van het verhaal, het uitwerken van de personages, de keuzes waar je als schrijver voor staat, gedurende de rit. Ik ga schrijven over scènes die ik zelf prachtig vond, maar die eruit moeten. Over de hoge pieken en de diepe dalen tijdens het schrijven. Over titels die mijn uitgever niet goed genoeg vond. Over de vrienden die me holpen, onderweg. Over personages die ik met pijn in het hart heb uitgegumd – alles.
Elke éérste van de maand krijgen jullie één brief. Ik wil jullie af en toe een kleine sneak preview geven. Geen zorgen: alles blijft spoilervrij.
Goed. Laten we beginnen. Laten we beginnen bij het begin.
Elke schrijver werkt anders aan zijn romans. Ik ken schrijvers die éérst, voordat ze één letter op papier zetten, hun hele werkplek volhangen met aantekeningenvellen vol verhaallijnen, data, personages etcetera, en ik ken schrijvers die gewoon gaan zitten en in één adem, als in een roes, hun nieuwe boek neerpennen.
Meestal begint het bij mij met een idee. Week in week uit poppen er ideeën voor boeken op in mijn hoofd. De meeste halen het eind van de dag niet, andere blijven een paar weken hangen. De ervaring is dat de ideeën meestal beginnen te komen als ik ergens halverwege mijn vorige boek ben. Uiteindelijk is er één idee dat blijft hangen. Dat de tand des tijds doorstaat. En daar begin ik aan.
Bij mijn eerste roman was dat idee: ik wil een satire schrijven op een coming-of-ageroman. Bij Spoetnik was dat: ik wil een tragedie over de postcodeloterij schrijven. Bij Leve de koning: ik wil een ridderroman schrijven die amoreel is, absurdistisch en vooral: niet heldhaftig.
Na dat idee ga ik maar gewoon schrijven, en kijk ik, nadat ik een woord of twintigduizend op papier heb staan, wat ik eigenlijk aan het vertellen ben. En waar het boek nou écht over gaat.
En dan begint het grote schrappen en schaven, het uitdenken en uittekenen. Pas dan, als ik weet waar het heen moet, hoe het gaat eindigen en wat ik nou écht te melden heb, kan ik verder.
Bij Amsterdam Country kwam het idee een klein beetje van buitenaf. Ergens tijdens het schrijven van Leve de koning kreeg ik een sms'je van een vriendin van me. Ze was haar leven in Londen, waar ze woonde en werkte, beu en besloot een jaartje op een brommer door Azië te gaan rijden. Een bezopen plan, als je het mij vraagt, maar hé: we doen wat we niet laten kunnen. Het sms'je hangt hier uitgeprint boven mijn bureau.
Neggers, ik rij hier vanmiddag een roman van jou binnen. En ik zeg je er vast bij: het is niet mooi.
Ze was een dorpje in Thailand binnengereden dat bijna volledig bevolkt werd door oude Britse mannen, die aangepapt hadden met jonge Thaise meisjes. Zwijgend zaten ze aan tafeltjes te eten met elkaar. De mannen dronken halve liters bier en waren rood aangelopen. Soms knikte er eentje in een onbestemde richting. Dan liepen ze samen weg om god weet wat te gaan doen.
Dat was een beeld dat in mijn hoofd bleef steken. Gaandeweg de maanden verdreven deze Britse boomers het het idee dat ik nog altijd ergens heb: een science fictionroman schrijven.
Er kwam een sporttoernooi overheen, met oranjesupporters. Er kwamen F1-races overheen met Max Verstappenfans. De afkeer in Nederland richting alles wat jong en 'woke' was, werd luider en lelijker. Het verval, als je de berichten op (toen nog) Twitter, mocht geloven, was in Nederland bijna compleet.
De Brit mag dan moreel gezien geen hoogwaardig gemiddelde hebben – de Nederlander kan er ook wat van.
Dus in mijn hoofd verdreven de Nederlanders de Engelsen in het beeld van het dorpje waar Charlotte (de vriendin in kwestie) indertijd nietsvermoedend binnenreed. Niet heel veel later las ik een reportage over Nederlanders aan de Costa del Sol: een feest van frikandellen, Frans Bauer en oranje vlaggetjes. Een giftige gesloten gemeenschap van Nederlanders in een eeuwige vakantiesetting.
Dus, net voordat Leve de koning in de winkel lag, werd het dorp in mijn hoofd een soort eeuwige vakantiecommune ergens in het achterland van Thailand. Het werden Nederlanders, en ze waren boos. En één van de regels, bedacht ik, moet zijn dat ze geen kinderen mogen krijgen (want de jeugd had al genoeg verpest, en voor je het weet worden ze woke). En, onvermijdelijk, zou er toch één kind geboren worden: de hoofdpersoon – de enige zoon van Amsterdam Country.
Leve de koning verscheen, en sloeg nog geen deuk in een pakje boter. Het was het beste dat ik ooit schreef, en tegelijk heeft het zo'n beetje het minst verkocht. Mensen om me heen bleven het herhalen: de boekwinkels waren dicht vanwege Covid, de papierfabrieken waren leeg, de oorlog in Oekraïne bereikte een nieuw dieptepunt, er kwamen zó veel boeken uit dat de recensenten het niet bijgebeend kregen – etcetera etcetera.
Maar ik werd maandenlang verlamd en verteerd door onzekerheid. Nul recensies. Een handjevol interviews. De berichten van mensen díe het lazen waren lyrisch, maar zeer zeldzaam.
Maandenlang heb ik geen letter kunnen schrijven, door een kathedraal van een schuldgevoel op mijn schouders: nu écht aan die nieuwe roman beginnen zou betekenen dat ik definitief Leve de koning als mislukt zou verklaren. Dat ik zou accepteren dat het amper verkocht had. Dat het net zo roemloos ten onder zou gaan als zijn hoofdpersoon. Op dat moment kon ik er de ironie bepaald niet van inzien.
Maar wat moet gebeuren, moest gebeuren. Dus ik begon met schrijven, maar met zó'n ander gevoel dan bij mijn vorige boeken. Een betere schrijver, maar een onzekerdere schrijver die zich vele malen kleiner voelde dan tien jaar geleden, als debutant. Een ongelofelijk rijke wereld in mijn hoofd, maar te bang om hem écht te gaan verkennen.
Ik denk dat ik uiteindelijk anderhalf jaar heb geworsteld met dit idee. Met de veelheid van dit idee, en alle kanten die ik ermee op kon, maar waarvan ik geen idee had welke. Badend in bizarre personages – of moet ik zeggen: verdrinkend? In scènes die mooi en pijnlijk waren, maar wat vertélde ik er nou helemaal in?
Ik ging uitstellen. Het aapje op mijn schouder begon tegen me te fluisteren: 'Misschien was dit het wel, Neggers. Misschien kun je wel gewoon niet beter dan Leve de koning. En we hebben gezien hoeveel mensen daarop zaten te wachten, dus tel uit je winst.’
Ik ben het gewend dat het proces van het schrijven van een boek met pieken en dalen gaat – maar dit waren wel heel veel dalen, en de eerste echte piek, hield ik me voor, liet wel heel erg lang op zich wachten.
Tot het er ineens tóch was, het moment dat het allemaal samenviel. Waarschijnlijk niet heel toevallig op het moment dat ik vrede sloot met Leve de koning. Dat ik herinnerde waarom ik überhaupt schreef: gewoon, omdat ik het zo graag doe.
En dat daar, onder de streep, geen gebrek aan recensies of verkoopcijfers tegenop kan.
Het schiet eindelijk op, sinds een half jaar (na een kleine 2,5 jaar worstelen en tobben). Ik weet waar mijn verhaal heen moet. Ik weet hoe het eindigt, wie er meedoen en waarom.
Ik weet wat ik te melden heb. En, om met Charlotte te spreken: ik zeg je er vast bij – het wordt niet mooi.
Amsterdam Country gaat over een vader die geen zoon mocht krijgen, maar het toch kreeg. Over een zoon die iemand is die er nooit had mogen zijn. Over een commune vol giftige en conservatieve mannelijkheid. Over twee jongens die verliefd op elkaar worden, maar allebei eigenlijk niet weten hoe dat dan ook daadwerkelijk moet met die liefde.
En over schaamte. Over heel veel schaamte.
Ik denk dat ik eindelijk op het punt ben dat ik durf te zeggen: volgens mij wordt Amsterdam Country beter dan Leve de koning.
En hoeveel het gaat verkopen? Weet je wat? Whatever.
Dit was mijn eerste brief aan jullie. Vond je dit nou echt vreselijk om te lezen? Schrijf je uit. Ken je mensen die dit misschien ook graag lezen? Zegt het voort.
Dank voor het lezen – 1 september schrijf ik jullie weer. Laat ik in stijl afsluiten met de tagline van mijn eigen Thaise Commune: Keep Smiling, Amsterdam Country.
Tot over een maandje.
Liefs,
Martijn